De laatste column van Gaston Durnez: Edward Lear, Koning van de Nonsenspoëzie
In zijn laatste column voor de lage landen herleest Gaston Durnez (1928-2019) de boeken van Edward Lear. Als je Engeland beter wilt leren kennen, dan moet je zijn nonsensdichters lezen.
Onlangs vond ik bij een oudeboekenverkoper, die te oud is geworden om nu nog online te gaan, een miniboekje dat eruitzag als een droog koekje. Een prentje op zijn buik maakte duidelijk dat het een kinderlijk zeemansverhaal was. Het bleek een lied te zijn. In zes grote strofen beschreef het hoe een groepje vreemde lieden met blauwe handen en groene haren, en met roze papier rond hun voeten, op een stormachtige dag de zee op ging in een zeef met een appelgroen zeil. De zeef tolde rond op de baren, maar dat kon de zingende zeelui niet schelen. Zij vaarden en zij vaarden maar en ’s nachts sliepen zij gerust in een aardewerkpot.
Om een lang lied kort te maken: het ging om de Nederlandse versie van een beroemde brok Engelse nonsensliteratuur uit de negentiende eeuw: The Jumblies van Edward Lear, in 1981 vertaald door de jeugdschrijfster Tonke Dragt en door Ivo de Weerdt verlucht met prenten vol hoog opspattende baren en grootneuzige mensen. Ik was blij als een kermisvogel en zette het kleinood thuis bij zijn Engelse zusterboeken. Zij staan daar op de bovenste plank.
Beste Papegaaientekenaar
Wijze mannen hebben het mij lang geleden al geleerd: als je de ziel van Engeland en zijn volk beter wil leren kennen, voor zo ver dat menselijk mogelijk is, moet je zijn nonsensdichters lezen.
Je kunt beginnen met Edward Lear, door liefhebbers gekroond als de King of Nonsense. Je zult hem gemakkelijk vinden. Er bestaat een grote literatuur over hem. Fans en wetenschappers kunnen niet genoeg van hem krijgen. Om de paar jaar verschijnt er een nieuwe biografie of een studie. Engelse nonsens is onuitputtelijk.
© Edward Lear
Edward Lear werd geboren in het Engelse Highgate, op 2 mei 1812, en was bijna 76 jaar toen hij op 29 januari 1888 stierf in het Italiaanse San Remo. Hij heeft mooie dingen gezien en gecreëerd in binnen- en buitenland, maar hij heeft geen vrolijk leven geleid. Hartenpijn was zijn reisgezel.
Edward was het twintigste kind in het gezin van een zakenman die nu eens in weelde baadde en dan weer op de rand van het failliet liep. Met veel wilskracht leerde Edward zelf zijn artistieke gaven te ontwikkelen. Hij tekende en schilderde zo vlot en zo goed, dat zijn faam het koninklijk hof bereikte en hij les mocht geven aan Queen Victoria, terwijl de Earl of Derby hem in dienst nam om de bewoners van zijn privédierentuin te portretteren. Zo verwierf Lear de titel van de Beste Papegaaientekenaar. Dat betekende iets in het Engeland van Toen, waar de waterverf bijna zo hoog in aanzien stond als de zeevaart! Kijk maar eens op zijn naam in de prentengalerij van YouTube, dat moderne museum voor thuisblijvers.
In zijn vrije tijd amuseerde Lear de kleinkinderen, neven en nichten van de Earl met tekeningen en schreef daar versjes bij, die in 1846 voor het eerst werden gebundeld in een Book of Nonsense.
Berijmde gekheid verkopen, dat zou hij zijn hele leven lang blijven doen. In verschillende versvormen, in fabels, raadsels, ABC-gedichten, overvloedig bezaaid met karikaturale prenten.
Folklore van de intellectueel
Zijn limericks zijn het best bekend. In totaal publiceerde hij er 212 . Zelf heeft hij de naam limerick nooit gebruikt en hij heeft het genre ook niet uitgevonden. Hij bouwde verder op oude ongerijmde volksrijmen en drukte er zijn stempel op. Hij gaf de limerick zijn strenge vorm, met een eerste regel die telkens een plaatsaanduiding is en met een lazy line aan het slot die de eerste regel vrijwel herhaalt. Voorbeeld:
There was an Old Man of Spithead
Who opened the window and said:
“Fill-jomble, filjumble
Fil-rumble-comle-tumble”.
That doubtful Old Man of Spithead.
Je kunt het lezen als pure kolder. Als je weet dat Spithead een sinds altijd sterk verdedigde zeestraat is waar de Engelse vloot parade houdt en waar ooit een muiterij plaatshad, dan word je wel wat nieuwsgieriger. Wat wil die Oude Man aan het raam ? Roept hij niet op tot wirwar en gerommel?
De limerickvorm werd spoedig populair via humoristische bladen
en wedstrijden in magazines en kranten. Het weekblad Punch heeft ooit gepoogd elke stad van Engeland een eigen limerick te geven. Het werd een gezelschapsspel in de academische wereld, zodanig dat men de limerick ooit “de folklore van de intellectueel” heeft genoemd.
Een echo daarvan drong door tot ons continent. In de Lage Landen is dat vooral het geval geweest in de tweede helft van vorige eeuw, toen het rijmspel bij ons meetelde in de toen opbloeiende zogenaamde kleinkunst. Nooit is er in Vlaanderen zo veel en zo ongerijmd gerijmd als in de jaren zestig en zeventig. En plotseling viel de inspiratie stil, toen de rockfestivals alle andere geluiden gingen overschreeuwen. Ze zijn nog altijd bezig.
Nu zijn de vijf regels van de limerick hier een beetje vervangen door de zeventien letters van een andere intellectuele volkskunst – die van de haiku. Die heeft geen koning, maar een president.
Onvindbare geliefde
Poëtisch belangrijker dan de limericks zijn de vele andere en veel langere kolderverzen van Lear. Die schreef hij vooral voor kinderen. Sommige gedichten zette hij op muziek en ook dat kon hij goed. Er worden nu nog altijd liedjes van hem gezongen door school- en andere koren in het oude Gemenebest. Nog eens: bekijk en beluister YouTube.
In werkelijkheid bereikte hij een groot volwassen publiek, niet het minst bij een bepaalde speelse bovenlaag die er vaak, terecht of niet, satirische toespelingen in herkende. Waar woorden worden gewisseld, is er dubbelzinnigheid.
Als een edelman van het woord opende Lear zijn eigen dieren- en mensentuin. De Jumblies die geestdriftig de zee bevaren in hun zeef… De Dong met de Lichtende Neus die altijd door donkere bossen en velden dwaalt op zoek naar zijn onvindbare geliefde… De Quangle-Wangle wiens aangezicht niemand ooit heeft gezien omdat hij zulk een reusachtige hoed droeg, “a lovely hat” waarin allerlei dieren hun nest kwamen bouwen… Zij lopen en dansen met lenige versvoeten op het sterke ritme van de verzen.
Zou het waar zijn dat Lear met dat alles maar één bedoeling had: kinderen en gelijkgezinden te amuseren? Nee, het is niet waar. Dat blijkt meer en meer uit zijn nagelaten notities, brieven en getuigenissen. Hij moet een beminnelijke man zijn geweest, die vriendschap en waardering ondervond, maar hij was pijnlijk gehandicapt door vallende ziekte, en misschien nog meer door de verdrukkende publieke moraal die men genoemd heeft naar de koningin die hij had leren tekenen.
Lear was een homo, in een tijd toen dat als een misdrijf werd beschouwd. Wie hij liefhad, bleef hem vreemd, moest verdoken op afstand blijven. Het moet de voornaamste reden geweest zijn waarom hij na zijn jongemannenjaren grote reizen ondernam.
Artistieke opdrachten in Italië en Griekenland, zelfs India, nam hij gretig aan, niet alleen omdat hij zijn kunst dan ten volle kon beoefenen. Eigenlijk ontvluchtte hij het victoriaanse vaderland. Hij zou er niet meer terugkeren. Hij vond dat een echte Engelsman het best in het buitenland kon leven. Toen.
Aan dit alles denkend, zoekt men in het licht van de Dong, in het onzichtbare gezicht van de Quangle Wangle, in de zeevarende zeef, kortom, in Engeland zelf, diepere betekenissen. Een gezelschapsspel.
En nu open ik mijn raam en roep: Fill-jomble, filjumble.